Het hele verhaal van de heer Harke Timmerman.
10 mei 1940. Het was mijn verjaardag. Ik werd 11 jaar.
Heel vroeg in de morgen werden wij wakker door veel lawaai op de straat. Wij zagen een straat vol militairen, Duitsers, over het algemeen paardenvolk en strijdwagens. De oorlog tussen Duitsland en Nederland was uitgebroken. Ons land was al gemobiliseerd, maar niemand had deze invasie verwacht. Ook onze overheid niet, want die deelde, via de radio mee, dat we maar rustig moesten gaan slapen. Plotseling gebeurde het, de invasie van het Duitse leger. Daar was ons kleine landje niet tegen bestand. De capitulatie liet niet lang op zich wachten, de oorlog duurde maar een paar dagen. Maar er volgden vijf jaren van bezetting door de Duitsers. Met alle gevolgen van dien. Het werden vijf spanningsvolle jaren.
Wij kwamen pas rond 11:00 uur in de morgen tot de ontdekking dat ik ook nog jarig was. Ik denk dat dit de naarste verjaardag is geweest van al die jaren daarop volgend. Het is nu al 75 jaren geleden dat we bevrijd zijn.
Mijn vader had, samen met buurman Bruining en meester Lieben een auto. Die gebruikten ze bij toerbeurt. Het was een oude auto uit de jaren 1930. Het merk was Willy Overland. Toen de oorlog uitgebroken was, werd de auto weggedaan, want stel je voor, dat de Duitsers de auto, met of zonder bestuurder, zouden vorderen, dat mocht niet gebeuren. Mijn vader heeft zijn rijbewijs laten verlopen, want stel je voor dat hij op moest draven, want mensen met een rijbewijs waren er toen nog niet zoveel.
In de oorlog kwam alles ‘op de bon’, ook de slagersproducten. Elke Nederlander had een zgn. stamkaart en een hoeveelheid aan bonnen voor allerlei etenswaren. Deze bonnen moesten verzameld worden en opgeplakt op speciale vellen. Dat was een werkje voor mijn oudste broer Jan. Die bonnen zorgden voor de juiste hoeveelheid vlees die slagers konden betrekken uit de centrale slachtplaats van de regio in Coevorden.
Wij hadden thuis altijd een kostganger. die had een eigen kamertje, naast de slagerswinkel. Mijn moeder serveerde het eten op die kamer. Doorgaans was de kostganger een schoolmeester. Maar in de oorlogsdagen stopten ze met de kostgangers, want je weet maar nooit wie je binnenhaalt.
Het werd spannender, naarmate de oorlog langer duurde. De jonge mannen uit ons land moesten naar Duitsland, voor de Arbeitseinsatz. Ook mijn broer Jan moest daaraan geloven. Maar vader was daar vreselijk tegen. Jan moest maar gaan onderduiken. Dit werd geregeld door het verzet, de zgn. ondergrondse. Jan moest op een bepaalde tijd zich gaan melden. Jan is wel vertokken, maar de dag later kwam de mededeling dat Jan zich niet was komen melden. Vader schrok hier erg van (zogenaamd) en meldde direct dat Jan vermist was, dus opsporing verzocht!
Jan is jaren onder gedoken geweest in Zwinderen, bij boer H. Wolting. Ik heb hem diverse malen op de fiets bezocht, zo’n jongen had men toch niet in de gaten. Ik vond het maar griezelig, daar op die boerderij. Hij liet mij zien waar hij ’s nachts sliep. Achter de koeien lag een laddertje, daarop klom hij ’s avonds naar de hooizolder, het laddertje nam hij mee naar boven en de ingang werd afgesloten met een hooipak. Hij sliep in het hooi, vlak bij een klein raampje, dit voor de verse lucht. Ik vond dit maar erg naar voor hem. Overdag was hij altijd ergens op de akkers aan het werk, niet op de boerderij, dat was te gevaarlijk, niemand mocht toch weten dat Jan hier vertoefde.
Ook in ons dorp waren er vaak zoektochten naar onderduikers, georganiseerd door de landwachters. Dat waren leden van de NSB. Ook de Schoonebeekers, Jan en Hendrik Poppen waren hierbij aangesloten. Het gebeurde eens dat wij, onze ouders, mijn broers en ikzelf, op Koninginnedag met een goudsbloem op buiten waren. Jan Poppen kwam er langs en gebood ons deze bloemen af te doen. Toen dit niet gebeurde, trok hij ze zelf eraf en vertrapte deze oranje bloemen. Jan Poppen liep in het dorp nooit met zijn geweer over de schouder, maar van horen zeggen wisten we wel dat hij driftig meedeed aan de opsporingen, maar wel in andere plaatsen.
Het was vermoedelijk ergens in 1943 dat er een nieuwe directeur van de distributiedienst kwam. Deze man kwam bij ons vragen of wij wel een kostganger wilden ontvangen, want zei hij: “Jullie hebben vroeger toch vaker een kostganger gehad?” Mijn ouders zeiden dat ze daar nu geen ruimte meer voor hadden. Maar zo ging hij verder: “Jullie hebben toch een zoon, die ondergedoken is, die plaats kan ik toch wel innemen?” Enfin, hij werd onze kostganger. Het was Jan Cees Hofkamp. Later bleek dat hij actief was in het verzet, de ondergrondse. Hij drukte bonkaarten achterover, t.b.v. de onderduikers. Hij verstopte die doorgaans ergens en dan moest ik deze later brengen naar de adressen, bijv. naar Jan Vugteveen of naar Bats Anholts. Ik was nog maar een jochie en daar verwachtte men niet zoiets van.
Wij kregen vaak ’s nachts huiszoeking, door de SS of de landwachters, omdat Jan ondergedoken was. Men dacht hem te kunnen vinden. Men zocht overal om iets te kunnen vinden. Toen men zelfs onder het dak van ons konijnenhok ging zoeken, zelfs onder de pannen, schoot mijn vader in de lach. Dat was een geluk, want Hofkamp had hier juist wel de bonkaarten verstopt. Soms verstopte Hofkamp ze ook in een jampot, tussen de aardappels van boer Stokman, achter ons huis. We hebben eens dagen gezocht om ze weer terug te vinden en eindelijk is dat gelukt.
Ik zei al dat Hofkamp zeer actief was in de ondergrondse, in tegenstelling tot mijn vader, die wel passief hiermee bezig was. Vader hield zich wel bezig met huisslachtingen bij de mensen thuis. Er waren boeren die bijvoorbeeld meer varkens hielden dan was toegestaan, of ook vermeld. Of burgers die een varken verborgen hielden in een schuurtje. Die moesten dus clandestien geslacht worden. Dat gebeurde meestal heel vroeg in de morgen. Eens vond vader een pistool tussen de lakens in de kast van Hofkamp. Daar is Hofkamp toen op aangesproken, dat mocht natuurlijk nooit weer gebeuren, vreselijk gevaarlijk was dat. Op een gegeven moment is Hofkamp ook ondergedoken, het werd hem te heet onder de voeten. Dit is op het juiste moment gebeurd, want direct daarna kwamen ze hem arresteren, maar de vogel was gevlogen. De huiszoekingen bij ons vonden daarna nog vele malen plaats. De SS kwam steeds weer om Hofkamp te zoeken. Gelukkig hebben ze hem nooit kunnen vinden.
Eens kwam ik op een nacht uit mijn bed, om naar het toilet te gaan. In de keuken zag ik, zittende bij een kaarsje, de heren Veldwachter, Vugteveen en nog iemand. ’s Morgens vroeg werd ik wakker gemaakt door mijn vader, die altijd vroeg opstond om de bestellingen gereed te maken. Hij zei tegen mij: “Je bent er vannacht uit geweest, maar je hebt niets gezien hoor!” Vader zei vaak tegen ons: “Weet wat je zegt, maar zeg niet wat je weet”. En ook: “Wees vertrouwd, maar vertrouw niemand.”
Vader was erg gesteld op onze huisarts, dokter Ybema. Deze had een dubbelganger, iemand die veel op de dokter leek, dat was Hippy Ludwig. Toen dan op een zondagmiddag er een overvalwagen van de bezetter voor ons huis stopte en mijn vader daarin dokter Ybema zag zitten (maar het was achteraf Hippy Ludwig), werd hij zo driftig, dat hij zijn hakmes uit de winkel nam en er op af zou gaan. Gelukkig was oom Jan Bouwman er en ook buurman Bruining, die hebben de deur op slot gedaan en mijn vader gekalmeerd. Dat is gelukkig goed afgelopen. Dat had wel veel anders kunnen gaan.
Er kwamen vooral ’s nachts veel vliegtuigen, bommenwerpers overvliegen, op weg naar Duitsland, om bommen te werpen op de Duitse steden. Die werden door de Duitse jachtvliegtuigen bestookt. Sommige werden uit de lucht geschoten, met alle gevolgen van dien, getuige de vele grafzerken van de verongelukte vliegers op de oude begraafplaats. Sommige vliegers kwamen ook behouden op de grond terecht. Die werden vaak opgevangen door de ondergrondse, die ze dan in veiligheid wist te brengen. Hierin heeft ook de huisarts dokter Ybema een grote rol gespeeld. Maar ook de hervormde predikant Ds. H.W. Hielkema. Deze dominee was getrouwd met een Duitse vrouw. Zodoende kon hij goed met de bezetter onderhandelen, die hadden vertrouwen in hem.
Heel vaak gebeurde het ook dat de boorinstallaties, net over de grens, in Duitsland werden beschoten door de geallieerde vliegtuigen. We waren eens, mijn kleine broertjes en ik, bij de stroom, (het Schoonebeekerdiep) misschien wel aan het bloemen plukken, toen er plotseling vliegtuigen van de geallieerden aankwamen, die olie-installaties, net over de grens, onder vuur namen. Angstige ogenblikken waren dat, want de kogels vlogen ons om de oren. Misschien wel omdat wij zwaaiden met onze zakdoeken, maar de vliegtuigen gingen de installaties vanaf de andere kant beschieten. Het liep allemaal goed af, maar de schrik hadden we goed te pakken. Ook de installaties van de BPM (Bataafsche Petroleum Maatschappij) in ons dorp werden vaak onder vuur genomen. Als dit overdag gebeurde moesten wij onder de schoolbanken gaan liggen, tot het gevaar geweken was.
Het gebeurde ook eens in de oorlog, dat de heer A. Masselink gearresteerd werd, hij werkte als gemeentesecretaris op het gemeentehuis. Hij vroeg om nog even langs zijn kosthuis te mogen gaan. Dat werd door de bezetter toegestaan. Toen hij daar gekomen was, moest hij nodig naar de wc, dat mocht dus ook. Maar omdat hij schijnbaar heel lang werk had, hebben ze de deur opengebroken en zie daar, de vogel was gevlogen. hij was door het wc raampje gekropen en zo gevlucht, ondergedoken.
Schoonebeek, november 2019.
Harke Timmerman.