De bijna 93-jarige Harke Timmerman zette zijn ervaringen in de oorlog op papier. “Het was 10 mei 1940. Heel vroeg werden wij wakker door lawaai op de straat. We zagen veel militairen, Duitsers, over het algemeen paardenvolk en strijdwagens. De oorlog was uitgebroken. Ons land was al gemobiliseerd, maar niemand had deze invasie verwacht. Tegen de invasie van het Duitse leger was ons kleine landje niet bestand. De capitulatie duurde maar een paar dagen, gevolgd door vijf jaren van bezetting. Pas rond 11.00 uur kwamen we tot de ontdekking, dat het mijn verjaardag was.”
Harke vervolgt: “In de oorlog kwam alles ‘op de bon’, ook de slagersproducten. Elke Nederlander had een stamkaart en bonnen voor allerlei etenswaren. Mijn oudste broer Jan verzamelde de bonnen en plakte die op speciale vellen. Die bonnen zorgden voor de juiste hoeveelheid vlees die slagers konden betrekken uit de centrale slachtplaats van de regio in Coevorden.”
Het gezin had thuis altijd een kostganger, die een eigen kamertje naast de slagerswinkel had. Het ging veelal om schoolmeesters. Maar in de oorlog kwam daaraan een einde, want je wist maar nooit wie je binnenhaalde.
“Het werd steeds spannender. De jonge mannen moesten naar Duitsland voor de Arbeitseinsatz, ook mijn broer Jan. Die dook daarop onder, dat werd geregeld door het verzet, de ondergrondse. Jan moest zich melden, maar een dag later bleek dat hij dat niet had gedaan. Vader schrok hier zogenaamd erg van. Jan zat ondergedoken bij boer H. Wolting in Zwinderen. Ik heb hem daar diverse malen bezocht. Ik vond het er griezelig. Achter de koeien lag een laddertje, daarop klom hij ’s avonds naar de hooizolder. De ingang werd afgesloten met een hooibaal. Ik vond dit erg naar voor hem. Overdag werkte hij op de akkers.”
Het was vermoedelijk in 1943 dat er een nieuwe directeur van de distributiedienst kwam. “Deze man vroeg ons of wij wel een kostganger wilden ontvangen, want zei hij: “Jullie hebben vroeger toch vaker een kostganger gehad?” Mijn ouders zeiden dat ze daar nu geen ruimte meer voor hadden. Maar zo ging hij verder: “Jullie hebben toch een zoon, die ondergedoken is, die plaats kan ik toch wel innemen?” Zo kregen we toch weer een kostganger, Jan Cees Hofkamp. Later bleek dat hij actief was in het verzet. Hij drukte bonkaarten achterover voor onderduikers. Hij verstopte die doorgaans ergens en dan moest ik deze later brengen naar bijvoorbeeld Jan Vugteveen of naar Bats Anholts. Ik was nog maar een jochie en daar verwachtte men niet zoiets van.”
Het gezin kreeg ’s nachts vaak huiszoeking door de SS of de landwachters, omdat Jan ondergedoken was. Men dacht hem te kunnen vinden. “Er werd overal gezocht, zelfs onder het dak van het konijnenhok. Toen schoot mijn vader in de lach. Dat was een geluk, want Hofkamp had hier juist wel de bonkaarten verstopt. Soms verstopte Hofkamp ze ook in een jampot, tussen de aardappels van boer Stokman, achter ons huis. We hebben wel eens dagen gezocht.”
De vader van Harke was passief bezig met de ondergrondse. Hij deed huisslachtingen bij de mensen thuis. Er waren boeren die bijvoorbeeld meer varkens hielden dan was toegestaan. Of burgers die een varken verborgen hielden in een schuurtje. Die moesten dus clandestien geslacht worden. Dat gebeurde meestal heel vroeg in de morgen.
“Eens vond mijn vader een pistool in de kast van Hofkamp. Daar is hij op aangesproken, want dat was vreselijk gevaarlijk. Op een gegeven moment is Hofkamp ook ondergedoken, het werd hem te heet onder de voeten. Dit was op het juiste moment, want direct daarna wilden ze hem arresteren. Later waren er nog diverse huiszoekingen.”
Harke vertelt verder: “Eens kwam ik op een nacht uit mijn bed om naar het toilet te gaan. In de keuken zag ik, zittend bij een kaarsje, de heren Veldwachter, Vugteveen en nog iemand. ’s Morgens vroeg werd ik wakker gemaakt door mijn vader, die altijd vroeg opstond om de bestellingen gereed te maken. Hij zei tegen mij: “Je bent er vannacht uit geweest, maar je hebt niets gezien hoor!” Vader zei vaak tegen ons: “Weet wat je zegt, maar zeg niet wat je weet”. En ook: “Wees vertrouwd, maar vertrouw niemand.”
Er kwamen vooral ’s nachts veel vliegtuigen, bommenwerpers, overvliegen om bommen te werpen op de Duitse steden. Die werden door Duitse jachtvliegtuigen bestookt. Sommigen werden uit de lucht geschoten, met alle gevolgen van dien, getuige de vele grafzerken van de verongelukte vliegers op de oude begraafplaats. Sommige vliegers kwamen behouden op de grond. Die werden vaak opgevangen door de ondergrondse, die hen in veiligheid bracht. Hierin heeft ook de huisarts dokter Ybema een grote rol gespeeld. Maar ook de hervormde predikant ds. H.W. Hielkema. Deze dominee was getrouwd met een Duitse vrouw. Zodoende kon hij goed met de bezetter onderhandelen, die hadden vertrouwen in hem.
“Heel vaak gebeurde het ook dat de boorinstallaties, net over de grens, in Duitsland werden beschoten door de geallieerde vliegtuigen. We waren eens, mijn kleine broertjes en ik bij het Schoonebekerdiep toen er plotseling vliegtuigen van de geallieerden aankwamen, die olie-installaties net over de grens onder vuur namen. Angstige ogenblikken waren dat, want de kogels vlogen ons om de oren. Het liep allemaal goed af, maar we de schrik goed te pakken.”
Tot slot: “In de oorlog werd ook gemeentesecretaris A. Masselink gearresteerd. Hij vroeg om nog even langs zijn kosthuis te mogen gaan. Dat werd toegestaan. Daar moest hij nodig naar de wc en dat mocht. Omdat hij lang werk had, braken ze de deur open: de vogel was gevlogen via het wc-raampje.”
Dit verhaal is gebaseerd op een uitgebreid artikel van de heer Harke Timmerman en in overleg met hem bewerkt door Esselien de Groot.
Het volledige verhaal kunt u hier lezen.